Het IJslandse paard kenmerkt zich door een wijze van lopen die tölten wordt genoemd. Voor een goede Tölt is een bepaalde spanning in het paard nodig. Tot nu toe heeft bij ons ieder paard de tölt geleerd.
Gehoorzaam, Voorwaarts, Rijden.
Deze spanning moet je er met rijkunst in rijden.
Je moet je paard zien als een zweep die je buigt, bij teveel spanning kan de zweep breken en bij te weinig spanning laat je de zweep recht /lang zijn. Je paard moet bij elkaar gereden zijn, je moet je paard verzamelen en van achteren naar voren tegen het bit aan rijden, daarbij moet je paard zich licht/makkelijk laten verzamelen. Je paard is bereid om mee te werken en is niet gespannen en wel nageeflijk. Maar een zekere spanning moet aanwezig zijn, op een lichte kuitdruk moet je paard voorwaarts willen gaan en op een lichte teugeldruk moet je paard weer terug willen komen en bij je blijven. Een paard mag nooit onder je uit weg willen lopen en bij je vandaan willen gaan, dan is de GVR basis nog niet voldoende bevestigd. En het rijden van een goede tölt ver weg.
De achterhand zorgt voor de impuls, stuwing en is het begin van de beweging. Door de drijvende beenhulp wordt de achterhand geactiveerd. Het begin van de beweging moet gestart worden door de beenhulp van de ruiter. Een paard moet wachten op het startsein van de ruiter en mag niet zelf beginnen met bewegen of harder gaan.
Deze beweging wordt opgevangen met de zit en de teugelhulpen van de ruiter. Een paard dat niet genoeg voorwaarts gereden wordt, kan nooit tölten.
De middenhand, de basis, is het controle centrum van de ruiter. Alleen een ruiter die kan zitten, kan zijn paard controleren en sturen en de juiste hulpen geven. Het zitten is alleen op je zitbeen-knobbels en in het midden, recht op je paard. Zonder gespannen spieren, maar wel met een juiste spanning om direct te kunnen reageren.
Een ruiter die niet kan blijven zitten, kan nooit goed leren tölten.
De voorhand van het paard wordt begeleid door de teugelhulpen, de ruiter vangt de impuls op en doseert de beweging, de druk van het bit in de mond van het paard geeft aan in hoeverre het paard nageeft, harder of zachter gaat en evt. met stelling gereden wordt. De teugelhulpen worden gegeven door de hand van de ruiter, zijn hand moet stil, ontspannen een teugel vast kunnen houden.
Er mag niet veel druk /kracht voor nodig zijn om een teugel vast te houden. Is dit wel het geval is het tijd voor les en evt. correctie van je paard. Op het moment dat het veel kracht kost om een teugel vast te houden krijg je spanning in je hand ,onderarm,arm,schouder,nek en vervolgens gaat deze spanning terugkomen in je paard,het paard gaat gespannen,verkrampt bewegen en wil weg van de pijn. Paardrijden heeft te maken met feeling en timing, op het juiste moment de juiste hulp geven. Dit leren kost tijd en ervaren instructeurs kunnen je helpen dit sneller te leren, het gaat niet om kracht, maar om timing. Een paard dat niet nageeflijk is en waarbij de hulpen niet doorkomen, kan nooit goed leren tölten.